Historical text by Constant. Part of Episode #2.
The text below is a translated excerpt of ‘Opkomst en ondergang van de avant-garde’ (Rise and fall of the avant-garde) first published in 1964 in Randstad magazine, and republished in ‘Opstand van de Homo Ludens’ (1969). It was written by visionary writer, designer, and artist Constant (full name Constant Nieuwenhuys). Constant envisioned a future for mankind where creativity and freedom would be central, and labour would be relegated to automation. His utopian architectural project New Babylon, which he continuously developed between 1956 and 1974, was a poetic blueprint for such a society.
Industrial designers are opportunists, and their ideas therefore have something false. They largely adopt their cultural image from William Morris. In contrast to the ‘Kitsch’ of mass production, they create the myth of the ‘responsible’ object. However, they do not hide the fact that their theories are permeated with nostalgia for the past. Medieval ‘community’ ideals are being taken out of the old box – the Bauhaus is overflowing with them – the artist, it is said, has to ’take up a serving task again.’ Yet the subjection of the artist to commercial society means nothing but its succumbing to commercial production. He puts himself in the service of the profit makers. It is not the ‘community’ who benefits from his ‘sacrifice’, but the entrepreneurs. The functionalist artists are the first since mechanization not to be duped. They sacrifice their dreams and their creativity to the ‘hard’ reality, they give up their barely threatened freedom without a fight. But their “sacrifice” is meaningless. While they pretend to use the machine creatively, they have mechanized and thus negated their own creativity. Because creative invention is the only human faculty that cannot be mechanized. They have wanted to replace the freedom of the playful fantasy with the illusion of an ideal form that only has to be given up to the machine in order to allow the masses to enjoy culture. Although they have modernized their sense of superiority over the crowd, it does not make them any less lonely.
(…)
Art is dead, but the creative person awakens. He lies in wait for his chance and he sees that the circumstances are developing in his favor. Utilitarian society is on the brink of collapse, it ’s causing its own demise. The initial growth of markets – through the expansion of the world population, through decolonization and industrialization of ‘new’ countries – forces the construction of a production apparatus with a capacity that can no longer be controlled. At the same time, however, the need for human labor will decrease in the long run due to ever-increasing mechanization and automation. The situation is already unfolding in which an almost unlimited production capacity is confronted with the diminishing purchasing power of an unemployed population. This situation will worsen as more – still ‘underdeveloped’ – countries have started to automate their production. In the revolutionary crisis situation that arises from this, the only possible solution will be the demand for free consumption, without labour, and associated social control of world production. However, this obvious perspective will have profound consequences for the way of life of the future man. The homo faber will cease to exist, and a playful way of life will fall within the reach of almost all people. The life of mankind set free will be the new poetry produced by all. If the last artists still have a task, it lies in the preparation of that future culture.
(…)
The great non-stop happening that we can expect once the creative potential of all mankind is unleashed will change the face of the earth as radically as the organization of production labor has done since the Neolithic.
The era of homo ludens is ahead of us.
De industriële ontwerpers zijn opportunisten, en hun ideeën hebben daarom iets onwaarachtigs. Hun cultuur-beeld nemen zij grotendeels van William Morris over. Tegenover de ‘Kitsch’ van de massa-productie scheppen zij de mythe van het ‘verantwoorde’ object. Daarbij verhelen zij echter niet dat hun theorieën zijn doortrokken van heimwee naar het verleden. Middeleeuwse ‘gemeenschap’-idealen worden uit de oude doos gehaald – het Bauhaus loopt ervan over – de kunstenaar, zo heet het, moet ‘weer een dienende taak op zich nemen.’ De onderwerping van de kunstenaar aan de commerciële maatschappij betekent echter, strikt genomen, niets anders dan zijn zwichten voor de commerciële productie. Hij stelt zich in dienst van de winstmakers. Niet de ‘gemeenschap’ profiteert van zijn ‘offer’, maar de ondernemers. De functionalistische kunstenaars zijn de eersten sinds de mechanisering die geen dupe worden. Zij offeren hun dromen en hun creativiteit aan de ‘harde’ werkelijkheid, zij geven hun amper bedreigde vrijheid zonder slag of stoot prijs. Maar hun ‘offer’ is zinloos. Terwijl zij pretenderen de machine creatief te gebruiken, hebben zij hun eigen creativiteit gemechaniseerd en daarmee ontkracht. Want de creatieve inventie is de enige menselijke faculteit die niet voor mechanisering vatbaar is. De vrijheid van de speelse fantasie hebben zij willen vervangen door de illusie van een ideaalvorm die slechts aan de machine behoeft te worden opgegeven om de massa in het genot van cultuur te stellen. Hun superioriteitsgevoel boven de massa hebben zij weliswaar gemoderniseerd, maar zij blijven er niet minder eenzaam door.
[…]
De kunst is dood, maar de creatieve mens ontwaakt. Hij ligt op de loer om zijn kans af te wachten en hij ziet dat de omstandigheden zich in zijn voordeel ontwikkelen. De utilitaristische maatschappij staat op instorten, zij bewerkt haar eigen ondergang. De aanvankelijke groei van de afzetgebieden – door uitbreiding van de wereldbevolking, door dekolonisatie en industrialisatie van ‘nieuwe’ landen – dwingt tot opbouw van een productieapparaat met een capaciteit die niet meer in de hand te houden is. Tegelijkertijd echter zal op de duur door steeds verdergaande mechanisering en automatisering de behoefte aan menselijke arbeid kleiner worden. De toestand kondigt zich reeds aan waarin een vrijwel onbegrensd productie-vermogen tegenover de verminderende koopkracht van een werkloze bevolking komt te staan. Deze toestand zal zich toespitsen naarmate meer – nu nog ‘onderontwikkelde’ – landen tot automatisering van hun productie zijn overgegaan. In de revolutionaire crisis-situatie die hieruit ontstaat zal als enig mogelijke oplossing de eis gesteld worden van vrije consumptie, zonder arbeid, en hiermee samenhangend van sociale controle van de wereldproductie. Dit voor de hand liggend perspectief zal echter diepgaande consequenties hebben voor de levenswijze van de toekomstige mens. De homo faber zal ophouden te bestaan, en een ludieke levenswijze zal binnen het bereik van vrijwel alle mensen vallen. Het leven van de vrij geworden mensheid zal de nieuwe poëzie zijn, die door allen wordt voortgebracht. Indien de laatste kunstenaars nog een taak hebben dan ligt die in de voorbereiding van die toekomst-cultuur.
[…]
De grote non-stop-happening die wij te verwachten hebben wanneer de creatieve potentie van de gehele mensheid eenmaal ontketend wordt, zal het aangezicht van de aarde net zo ingrijpend veranderen als de organisatie van de productie-arbeid dit gedaan heeft sinds het neolithicum.
Het tijdperk van de homo ludens ligt voor ons.